woensdag 8 oktober 2014

57. Als ik later oud ben

Ik drijf dan wel vaak de spot met vriendinnen die de leeftijd van 23 of 24 jaar hebben bereikt, maar stiekem denk ik: gelukkig word je weer een jaartje ouder. En hoe vervelend ik het zelf ook vind om te bedenken dat de tijd wel erg snel gaat (ik voel me diep van binnen nog dat 17-jarig meisje, dat net haar eindexamen heeft gedaan) en ik er als een berg tegenop zie om de eerste tekenen van ouderdom tegemoet te gaan (lees: je eerste grijze haar, rimpels, en tieten die tot op je knieën komen), krijg ik wel steeds meer het 'elke-dag-telt'-gevoel. Jammer dat ik over 10 jaar een stuk minder aantrekkelijk ben voor de meeste mannen. Jammer dat ik om de 6 weken een smeersel in mijn haar moet gaan smeren om tenminste aan de buitenwereld de schijn op te houden dat ik totaal niet grijs ben. Als je bedenkt dat je in een trein kan zitten die tegen een andere trein op knalt. Dag leven. Je kunt op de hoek van de straat staan en omver worden gereden door een vuilniswagen. Dag leven. Je kunt een ongeneeslijke ziekte krijgen. Ook dag leven. Nu is het misschien een tikkeltje overdreven om daar elke dag mee bezig te zijn, maar ik besef me steeds meer dat het leven in één klap voorbij kan zijn.

Nu wil ik niet stellen dat ik er naar uit kijk om de leeftijd van 60 te bereiken, maar ik kijk er wel iets rooskleuriger tegen aan. Dan loop ik inmiddels al 60 jaar op deze aardbol rond en heb ik, naast wat versleten knieën, hopelijk vrij weinig onder de leden. Hopelijk ben ik dan nog steeds samen met de  liefde van mijn leven (lees: vriendje op dit moment; dat daar geen misverstanden over ontstaan), hebben we drie roodharige nazaten en een teckel rondlopen, heb ik carrière zowel als jurist als columnist gemaakt en bovenal: ben ik een ontzettend gelukkig en gezegend mens. En wanneer ik zo'n bofkont ben dat ik mijn 70ste verjaardag ook nog mag vieren, maar ik wel zo dement ben dat ik moet worden opgenomen, dan hoop ik dat mijn lief mij elke dag komt opzoeken en mijn hand vastpakt en ik weet: het is goed zo.

maandag 6 oktober 2014

56. De rode schoentjes

Het leuke aan docenten en hoogleraren is dat je er na een tijdje achter komt dat het ook maar gewoon mensen zijn. Ja, écht waar. Daarbij, en geloof me als ik dit zeg, heb ik een moeder die zowaar docent is op een hogeschool. Zo nuchter als die vrouw is.

Nu ik al een paar weken onder de pannen ben bij een andere universiteit, heb ik dus ook te maken met nieuwe docenten. In de eerste week leef je als masterstudent in een soort extase, waardoor iedereen en alles leuk is. Geen docenten meer die je de bijnaam 'vampier' of 'ratje' geeft. Geen docenten meer die de inburgeringscursus nooit hebben gehaald, maar toch met gebrekkig Nederlands/Frans werkgroepen mogen geven. Geen docenten meer waar je vooral medelijden mee hebt vanwege het grefokapsel, of nou ja, het grefo-zijn in zijn uiterlijke kenmerken. Geen docenten meer die zelf eigenlijk vrij weinig van de materie snappen en als ze iets uit moeten leggen, hun oksels spontaan 2 liter aan zweet verliezen. Geen docenten meer die zich zwart kleden en vervolgens tegen het net vol geschreven schoolbord aan gaan staan.

Nee, tot voor kort kon ik voor mijn twee huidige docenten geen leuke bijnaam of een leuk kenmerk verzinnen. Echter, heb ik een zwak voor een docent die net een Kabouter Plop look-a-like is. Met rode wangetjes en pure enthousiasme komt hij de collegezaal binnen en als ik hem vraag of hij iets over de redactie wil vertellen, zijn we zo een halfuur verder. Hij is klein en een beetje mollig en we noemen hem: Kottie. Mijn andere docent doet me denken aan bijna al mijn leraren van de Vrije School; zo ontzettend heerlijk vaag. Elke maandag en woensdag wacht ik met spanning af of hij ook een keertje de Ochtendspreuk gaat opzeggen (en ik zou zo met hem meedoen) of dat hij bewegingen maakt die verdacht veel lijken op Euritmie. Toen ik vandaag aan het weg dromen was bij een bespreking over de theorie van Rawls, viel het me op dat hij altijd een jas draagt. Dit vroeg ik me eerlijk gezegd vorige week ook al af, maar toen dacht ik dat hij het koud zou hebben. Vorige week droeg hij een zwarte leren jas en vandaag een bruine suède jas. De hamvraag is nu: is dit zíjn kenmerk? Zal het me vanaf nu elke week opvallen dat hij een jas draagt tijdens het hoorcollege? En is dit omdat hij weinig vet, vel of lichaamshaar heeft? Of voelt hij zich daardoor zelfverzekerder? Is het bijgeloof?

Misschien is hij wel net zoals Bert Visscher. Het werkt psychologisch. Als ik rode schoenen zie, dan denk ik aan die malle ADHD'er op een podium. Als ik een man met een jas een hoorcollege zie geven, dan is het mijn docent van Ethiek.